
Jurisprudentie
AW8399
Datum uitspraak2006-03-20
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 04/2260
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-05-04
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
ZaaknummersAWB 04/2260
Statusgepubliceerd
Indicatie
kosten bezwaarprocedure
Samenvatting *Verweerder heeft echter, zonder over te gaan tot behandeling van het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 juli 2004, op 17 september 2004 een nieuw besluit genomen, daarbij kennelijk gebruik makend van de hem op grond van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid. Verweerder heeft zich echter geen rekenschap gegeven van het feit dat tegen het besluit van 15 juli 2004 reeds bezwaar was gemaakt. (..)
Verweerders keuze – hoe legitiem ook - om zijn organisatie en administratie dusdanig in te richten dat bij het nemen van – telkens weer – nieuwe primaire besluiten geen acht wordt geslagen op eerder gemaakt bezwaar, terwijl ook de behandeling van bezwaarschriften niet geschied binnen de daartoe gestelde termijn, kan aan het voorgaande niet afdoen en mag naar het oordeel van de rechtbank zeker niet leiden tot de conclusie dat de onrechtmatigheid van het besluit van 17 september 2004 verweerder niet zou kunnen worden tegengeworpen. Verweerder kan in dit verband de gevolgen van zijn keuze met betrekking tot de inrichting van zijn organisatie en administratie niet op belanghebbenden zoals eiser afwentellen.
Uitspraak
Rechtbank Alkmaar
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht
Reg.nr: 04/2260 en 04/2261
Inzake: [eiser], wonende te [plaatsnaam], eiser,
tegen: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verweerder.
1. Aanduiding bestreden besluiten
In de procedure 04/2261:
Het met een besluit gelijk te stellen niet nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van
18 augustus 2004.
In de procedure 04/2260:
Het met een besluit gelijk te stellen niet nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van
29 september 2004 en het besluit van verweerder van 1 maart 2005.
2. Zitting
Datum: 7 september 2005.
Eiser is in persoon verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde mr. [...], advocaat te [plaatsnaam]. Voorts is de echtgenote van eiser, [...], verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. ing. [...], werkzaam bij verweerders ministerie.
3. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 juli 2004 heeft verweerder eisers recht op huursubsidie over het subsidiejaar 2004-2005 met betrekking tot de woning [adres] te [plaatsnaam] nader vastgesteld, omdat uit van de belastingdienst verkregen informatie was gebleken dat het rekeninkomen € 16.311,00 bedroeg.
Door eisers echtgenote is op 18 augustus 2004 tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij heeft zij aangegeven dat is uitgegaan van een onjuist rekeninkomen. Ter onderbouwing van dat standpunt is een inkomensverklaring van de belastingdienst gedateerd 14 juli 2004 bij het bezwaarschrift gevoegd.
Bij besluit van 17 september 2004 heeft verweerder eisers recht op huursubsidie over het subsidiejaar 2004-2005 met betrekking tot de woning [adres] te [plaatsnaam] per 1 september 2004 beëindigd, in verband met de verhuizing naar de [adres] te [plaatsnaam], waar eiser en zijn gezin sedert 5 augustus 2004 wonen. Bij dat besluit is verweerder er opnieuw van uitgegaan dat het rekeninkomen € 16.311,00 bedroeg.
Door m[...] is bij brief van 29 september 2004 tegen dat besluit bezwaar gemaakt. Daarbij is - wederom - aangegeven dat het rekeninkomen € 15.529,00 in plaats van € 16.311,00 bedraagt. Tevens is verzocht om de kosten van de bezwaarprocedure te vergoeden op grond van het bepaalde in artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Bij brief van 29 september 2004 heeft mr. [...] zich als gemachtigde gesteld ten aanzien van het bezwaarschrift van 18 augustus 2004.
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft verweerder eisers recht op huursubsidie over het subsidiejaar 2004-2005 ten aanzien van het adres [adres] te [plaatsnaam] tot 1 september 2004 nader vastgesteld, omdat uit van de belastingdienst verkregen informatie was gebleken dat het rekeninkomen € 15.529,00 bedroeg.
Bij afzonderlijk besluit van 12 oktober 2004 is eisers recht op huursubsidie vanaf 1 september 2004 ten aanzien van het adres [adres] te [plaatsnaam] vastgesteld.
Bij brief van 13 december 2004, door de rechtbank ontvangen op 15 december 2004, is namens eiser beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op het bezwaar van 18 augustus 2004 (procedure 04/2261).
Bij brief van 13 december 2004, door de rechtbank ontvangen op 15 december 2004, is namens eiser beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) nemen van een beslissing op het bezwaar van 29 september 2004 procedure 04/2260).
Verweerder heeft op 29 december 2004 de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 februari 2005 heeft de gemachtigde van eiser te kennen gegeven dat de beroepen slechts zien op het uitblijven van een beslissing ten aanzien van de vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure.
Bij besluit van 1 maart 2005 heeft verweerder alsnog naar aanleiding van het bezwaarschrift van 29 september 2004 een besluit genomen, in die zin dat verweerder het verzoek tot vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure heeft afgewezen.
Bij brief van 13 april 2005 zijn de gronden van de beroepen aangevuld.
Verweerder heeft bij brief van 23 mei 2005 verweer gevoerd.
De beroepen 04/2260 en 04/2261 zijn vervolgens gevoegd ter zitting behandeld.
De termijn voor het doen van een uitspraak is bij brief van 26 oktober 2005 verlengd.
4. Motivering
4.1. Ingevolge artikel 6:2 van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften van bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.
Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb wordt, indien het bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.
Vooropgesteld wordt dat de administratieve rechter in het kader van de Awb alleen dan tot het beantwoorden van rechtsvragen is geroepen indien nog sprake is van een geschil met betrekking tot een besluit van een bestuursorgaan.
04/2261
4.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 1 maart 2005 uitsluitend heeft beslist aangaande het in het bezwaarschrift van 29 september 2004 vervatte verzoek tot vergoeding van de in de bezwaarprocedure gemaakte kosten. In de procedure 04/2261 heeft verweerder niet alsnog een reëel besluit genomen. De rechtbank kan daarom in die procedure uitsluitend het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het bezwaarschrift van 18 augustus 2004 beoordelen.
Van een geschil over het besluit van 15 juli 2004 was ten tijde van het instellen van het beroep geen sprake meer. Verweerder heeft met het besluit van 12 oktober 2004 het recht op huursubsidie voor het subsidiejaar 2004-2005 ten aanzien van het adres [adres] te [plaatsnaam] aan de hand van de correcte gegevens alsnog op juiste wijze vastgesteld. Aldus had eiser na 12 oktober 2004 geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het bezwaarschrift van 18 augustus 2004. Een toewijzing daarvan brengt hem immers niet (meer) in een andere (betere) positie.
Aangezien voorts in het bezwaarschrift van 18 juli 2004 noch in de brief van mr. [...] van 29 september 2004 ten aanzien van deze procedure een verzoek is gedaan als bedoeld in artikel 7:15, derde lid, van de Awb, kan ook in het uitblijven van een beslissing in dat kader geen belang worden gevonden. Voorts is niet gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende kosten, nu door eiser, althans zijn echtgenote, zelf bezwaar is gemaakt aan de hand van het daartoe door verweerder verstrekte formulier. Door mr. [...] zijn in deze bezwaarprocedure geen proceshandelingen verricht. Verweerder was aldus ook niet gehouden tot het nemen van een besluit ten aanzien van de kosten in deze bezwaarprocedure.
Uit het voorgaande volgt dat eiser in de procedure 04/2261 bij het beroep tegen het uitblijven van een beslissing geen (proces-) belang heeft. Om die reden dient het niet-ontvankelijk te worden verklaard.
04/2260
4.3.1. Nu ook in de procedure 04/2260 is gebleken dat verweerder met een besluit van 12 oktober 2004 het recht op huursubsidie voor het subsidiejaar 2004-2005 aan de hand van de correcte gegevens alsnog op juiste wijze heeft vastgesteld, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het uitblijven van een inhoudelijke beslissing en zal het beroep daartegen niet-ontvankelijk verklaard worden.
4.3.2. In deze procedure wordt het beroep tegen het uitblijven van een beslissing op het bezwaarschrift van 29 september 2004 geacht mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 1 maart 2005. De rechtbank dient derhalve vervolgens te beoordelen of verweerders besluit van 1 maart 2005 in rechte kan standhouden. Daarbij spitst het geschil zich toe op de vraag of verweerder terecht en op goede gronden het verzoek tot vergoeding van de kosten van de bezwaarprocedure heeft afgewezen.
Daarbij is van belang dat ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend worden vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Artikel 7:15, tweede lid, van de Awb is (mede) totstandgekomen door een amendement op het regeringsvoorstel. Het regeringsvoorstel voorzag alleen in vergoeding van kosten "voor zover het bestreden besluit door ernstige onzorgvuldigheid in strijd met het recht is genomen".
Aan de toelichting bij dit amendement (kamerstukken van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, 2000-2001, 27.024, nr. 14; het gewijzigd amendement van het lid Dittrich c.s.) wordt het volgende ontleend:
"Dit amendement bewerkstelligt dat de kosten die een burger redelijkerwijs heeft moeten maken voor de behandeling van een bezwaar- of administratief beroepschrift, door de overheid worden vergoed, wanneer de overheid het besluit herroept wegens de onrechtmatigheid ervan. Die onrechtmatigheid moet wel aan de overheid te wijten zijn. Dit betekent dat deze kosten aanzienlijk eerder voor vergoeding in aanmerking komen dan in het regeringsvoorstel.
Wordt een besluit niet herroepen, dan komen de gemaakte kosten voor rekening van de belanghebbende. Loutere vormfouten of motiveringsgebreken leiden niet tot een vergoedingspicht. Het woord "herroepen" impliceert dat het oorspronkelijke besluit inhoudelijk onjuist moet zijn geweest. Indien de onjuistheid van het besluit te wijten is aan de belanghebbende, bijvoorbeeld omdat hij niet tijdig de juiste gegevens heeft verschaft, bestaat uiteraard geen recht op vergoeding."
De vergoedingsplicht geldt derhalve in gevallen waarin aan het bestuursorgaan te wijten inhoudelijke fouten zijn gemaakt, zodat moet worden beoordeeld of daarvan in het onderhavige geval sprake is geweest.
4.3.3. Verweerder legt aan de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure ten grondslag dat eiser deze kosten in bezwaar redelijkerwijs niet had behoeven te maken. Daartoe neemt verweerder in aanmerking dat ook zonder dat daartegen bezwaar zou zijn gemaakt het besluit van 17 september 2004 zou zijn herroepen, en wel naar aanleiding van de uitwisseling van gegevens met de belastingdienst, zoals dat uiteindelijk met het besluit van 12 oktober 2004 is geschied. Om die reden is het inschakelen van een rechtshulpverlener overbodig en zijn eventuele kosten daarvoor onnodig gemaakt, aldus verweerder. Voorts is verweerder van oordeel dat hem geen verwijt gemaakt kan worden ten aanzien van de onrechtmatigheid van de besluiten van 15 juli 2004 en 17 september 2004, nu deze waren gebaseerd op de op dat moment door de belastingdienst verstrekte gegevens. Ten tijde van het nemen van het besluit van 17 september 2004 waren door de belastingdienst aan verweerder geen nadere gegevens verstrekt. Nadat alsnog de juiste, nieuwe, gegevens door de belastingdienst waren verstrekt zijn de besluiten van 12 oktober 2004 genomen. Om die reden zouden, aldus verweerder, bij een behandeling daarvan de bezwaren tegen de besluiten van 15 juli 2004 en 17 september 2004 ongegrond zijn verklaard.
4.3.4. In de reactie van 13 april 2005 handhaaft eiser zijn standpunt dat het besluit van 17 september 2004 onrechtmatig is, en dat dat verweerder valt te verwijten. Daartoe wordt aangevoerd dat verweerder in weerwil van de beschikking van de belastingdienst van 14 juli 2004, zoals ook door eiser op 18 augustus 2004 met het bezwaarschrift aan verweerder bekend gemaakt, op basis van verouderde gegevens bij het besluit van 17 september 2004 de huursubsidie heeft vastgesteld.
4.3.5 Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat zijn organisatie dusdanig is ingericht dat, indien zich wijzigingen voordoen in de situatie van de betrokkene, een nieuw besluit wordt genomen. Inkomensgegevens verifieert verweerder bij de belastingdienst. Daarnaast bestaat een afdeling die zorg draagt voor de afhandeling van de bezwaarschriften, die geheel los staat van de afdeling die beslissingen neemt naar aanleiding van wijzigingen die zich voordoen. Verweerders administratie voorziet er niet in dat, indien door een belanghebbende een bezwaarschrift tegen een besluit is ingediend, bij het nemen van een volgend besluit naar aanleiding van een wijziging de inhoud van dat bezwaar bekend is. Deze werkwijze en inrichting van de organisatie is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geaccordeerd, aldus verweerder.
4.4.1. Ter beoordeling van het vorenstaande overweegt de rechtbank met betrekking tot het besluit van 17 september 2004 als volgt.
Aan de orde is een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, waartegen bezwaar gemaakt kan worden. Verweerder voegt daartoe ook een bezwaarformulier toe. Ingevolge artikel 7:10 van de Awb dient verweerder op een dergelijk bezwaar binnen zes of tien weken te beslissen, terwijl artikel 7:11, eerste lid, van de Awb bepaalt dat dan een heroverweging dient plaats te vinden van het bestreden besluit. De rechtbank overweegt dat een dergelijke heroverweging moet geschieden met inachtneming van alle feiten en omstandigheden zoals die zijn op het moment van de heroverweging. Naar het oordeel van de rechtbank leidt dat ertoe dat, anders dan verweerder meent, indien – zoals hier het geval - bezwaar wordt gemaakt op de grond dat het rekeninkomen onjuist zou zijn vastgesteld en daarbij een beslissing van de belastingdienst is gevoegd waaruit het juist rekeninkomen blijkt, het bezwaar gegrond verklaard moet worden. Voor zover de door de betrokkene aangeleverde stukken naar de mening van verweerder onvoldoende bewijskracht hebben, zal in het kader van de bezwarenbehandeling het rekeninkomen bij de belastingdienst geverifieerd kunnen worden. Vervolgens zal, indien blijkt dat het rekeninkomen bij aangevochten besluit onjuist was vastgesteld, op grond van artikel 7:11, tweede lid van de Awb, in de plaats van het aangevochten besluit een nieuw besluit genomen moeten worden.
4.4.2. Verweerder heeft echter, zonder over te gaan tot behandeling van het bezwaarschrift tegen het besluit van 15 juli 2004, op 17 september 2004 een nieuw besluit genomen, daarbij kennelijk gebruik makend van de hem op grond van artikel 6:18, eerste lid, van de Awb gegeven bevoegdheid. Verweerder heeft zich echter geen rekenschap gegeven van het feit dat tegen het besluit van 15 juli 2004 reeds bezwaar was gemaakt. Verweerder heeft daarbij ook nagelaten te verifiëren of het eerder gehanteerde rekeninkomen nog actueel was. Indien verweerder zulks bij de voorbereiding van het besluit van 17 september 2004 wel had gedaan, had op dat moment eisers recht op huursubsidie aan de hand van het juiste rekeninkomen kunnen worden vastgesteld. Aangezien verweerder aldus bij het nemen van het besluit van 17 september 2004 beschikte, althans kon beschikken, over verifieerbare gegevens met betrekking tot eisers rekeninkomen maar daar geen acht op heeft geslagen, moet naar het oordeel van de rechtbank geoordeeld worden dat sprake is van een onrechtmatig besluit, waarbij de onrechtmatigheid aan verweerder is te wijten, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb.
Verweerders keuze – hoe legitiem ook - om zijn organisatie en administratie dusdanig in te richten dat bij het nemen van – telkens weer – nieuwe primaire besluiten geen acht wordt geslagen op eerder gemaakt bezwaar, terwijl ook de behandeling van bezwaarschriften niet geschied binnen de daartoe gestelde termijn, kan aan het voorgaande niet afdoen en mag naar het oordeel van de rechtbank zeker niet leiden tot de conclusie dat de onrechtmatigheid van het besluit van 17 september 2004 verweerder niet zou kunnen worden tegengeworpen. Verweerder kan in dit verband de gevolgen van zijn keuze met betrekking tot de inrichting van zijn organisatie en administratie niet op belanghebbenden zoals eiser afwentelen.
In dit verband overweegt de rechtbank nog dat uit de omstandigheid dat verweerder wettelijk gehouden is om af te gaan op de via de belastingsdienst verkregen informatie, volgt dat fouten die door de belastingdienst worden gemaakt hebben te gelden als fouten van verweerder en dat ook voor fouten die een gevolg zijn van technische, praktische of anderszins onvolkomenheden van het tussen verweerder en de belastingdienst overeengekomen systeem om die informatie uit te wisselen als fouten van verweerder gelden. De onjuistheid van het besluit van 17 september 2004 is een gevolg van de inrichting van de informatievoorziening door de belastingdienst aan verweerder, die kennelijk niet steeds up tot date is. (Vergelijk: Rechtbank Roermond, 4 februari 2005, 04/794 WET K1, gepubliceerd JSV 2005,45.)
4.4.3 Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser de kosten in bezwaar redelijkerwijs niet had behoeven te maken omdat ook zonder dat daartegen bezwaar zou zijn gemaakt, het besluit van 17 september 2004 zou zijn herroepen naar aanleiding van de uitwisseling van gegevens met de belastingdienst, zoals dat uiteindelijk met het besluit van 12 oktober 2004 is geschied.
Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder daarbij het in de Awb verankerde recht om tegen besluiten, die naar de mening van de belanghebbende onjuist zijn, de geëigende rechtsmiddelen aan te wenden, miskent. Voorts kan en mag van een belanghebbende niet verlangd worden dat hij afwacht of, en zo ja wanneer, de door verweerder bedoelde uitwisseling van gegevens plaatsvindt en of dat tot het door hem gewenste resultaat leidt. Daarbij ziet verweerder er aan voorbij dat, naar vaste jurisprudentie, het niet (tijdig) gebruik maken van rechtsmiddelen ertoe leidt dat een besluit in rechte komt vast te staan en dat dat, indien betrokkene nadien betoogt dat het besluit onjuist is, moet worden tegengeworpen.
4.4.4. Ook in de stelling dat het hier om een betrekkelijk eenvoudig te constateren gebrek gaat en dat om die reden redelijkerwijs het inschakelen van een rechtshulpverlener overbodig was, waarmee de kosten daarvoor onnodig zijn gemaakt, volgt de rechtbank verweerder niet.
De rechtbank overweegt dat indien een bestuursorgaan een voor bezwaar vatbaar besluit heeft genomen dat wegens onrechtmatigheid geen stand houdt, in het algemeen het orgaan de betrokkene niet kan tegenwerpen dat deze ten onrechte een bezwaarschrift heeft ingediend of daarbij ten onrechte gebruik heeft gemaakt van een juridisch deskundige. Het bestuursorgaan is immers verantwoordelijk voor zijn besluit en het risico van de onrechtmatigheid daarvan. (Vergelijk: Centrale Raad van Beroep 10 februari 2005, 03/2257 MAW, gepubliceerd op rechtspraak.nl LJN: AS6540.)
In het onderhavige geval ziet de rechtbank geen aanleiding om van het vorenstaande af te wijken. Daartoe neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser aanvankelijk zelf een bezwaarschrift heeft ingediend, maar dat verweerder daarop op geen enkel moment adequaat heeft gereageerd. Vast staat dat eiser vervolgens opnieuw is geconfronteerd met een - achteraf onjuist - besluit dat hem raakte in zijn rechtspositie. In redelijkheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volgehouden dat het onnodig was daartegen een bezwaarschrift in te dienen. In dat licht kan ook het inschakelen van een professionele rechtsbijstandverlener niet aan eiser worden tegengeworpen. Verweerder beschikt tenslotte ook over een professionele organisatie waarin besluiten als het onderhavige tot stand worden gebracht.
4.5. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerder het verzoek tot vergoeding van de kosten in de bezwaarprocedure niet had mogen afwijzen. De rechtbank zal daarom het besluit van 1 maart 2005 vernietigen. Doende wat verweerder had moeten doen zal de rechtbank bepalen dat verweerder de kosten van de bezwaarprocedure aan eiser zal vergoeden. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,00. Dit bedrag is het product van 1,00 (punt voor het opstellen van het bezwaarschrift) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak gemiddeld). De rechtbank zal daarbij bepalen dat deze uitspraak in de plaatst komt van het vernietigde besluit van 1 maart 2005.
4.6. Bij deze uitkomst is er aanleiding om met toepassing van artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank nr. 04/2260 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 2,00 (punten voor het opstellen van het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
De genoemde kosten dienen, aangezien eiser met een toevoeging krachtens de Wet op de rechtsbijstand heeft geprocedeerd, ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te worden voldaan door betaling aan de griffier van deze rechtbank.
5. Beslissing
De rechtbank,
In de procedure 04/2261:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
In de procedure 04/2260:
- verklaart het beroep tegen het met een besluit gelijk te stellen niet nemen van een besluit op het bezwaarschrift van 29 september 2004 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 1 maart 2005 gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 maart 2005;
- bepaalt dat verweerder de door eiser redelijkerwijs in bezwaar gemaakte kosten ten bedrage van € 322,00 zal vergoeden;
- wijst de Staat der Nederlanden (Het Ministerie van VROM) aan als de rechtspersoon die de kosten in bezwaar moet vergoeden en bepaalt dat de betaling van € 322,00 dient te worden gedaan aan eiser;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 1 maart 2005;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van VROM) aan eiser het griffierecht ten bedrage van € 37,00 vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van eiser redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden (het Ministerie van VROM) aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 644,00 dient te worden gedaan aan de griffier van deze rechtbank.
Aldus gewezen door mr. [...], lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van [...], als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op: 20 maart 2006
door voornoemd lid, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, Het lid van de enkelvoudige kamer,
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.